Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0042

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1148 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekmelding vanuit WW-uitkering. Niet meer ongeschikt voor haar arbeid. Het werk van orderpicker is lichamelijk en psychisch slechts licht belastend. Stress-incontinentie bestaat bijvoorbeeld bij diep bukken of zwaar tillen, maar komt niet voor bij de functie.


Uitspraak

07/1148 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 januari 2007, 06/3025 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A. Boesjes, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellante is (met bericht) niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als orderpicker, heeft zich, na een eerdere ziekte-periode in 2003, vanuit een situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 28 december 2004 ziek gemeld met buikpijnklachten. Zij is op 2 maart 2005 gezien door verzekeringsarts D. van der Ent. Nadien is zij nog een aantal malen door hem gezien en is informatie verkregen van huisarts L.W.J. Birker en een uroloog. Geconstateerd werd dat sprake is van verschillende klachten, waaronder psychische klachten, maar dat het beeld onduidelijk blijft. Op 19 december 2005 constateerde de verzekeringsarts dat sprake was van stress-incontinentie en obesitas. Hij concludeerde dat appellante beperkt is voor zware lichamelijke inspanning, maar wel geschikt is voor het laatst verrichte werk van orderpicker met ingang van 1 januari 2006. Bij besluit van 28 december 2005 is appellante met ingang van 1 januari 2006 een (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. 1.2. In het kader van de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts K.L. Tetelepta-Tan op grond van dossieronderzoek geconstateerd dat sprake is van (urge) urine-incontinentie en daarnaast obesitas, chronische aspecifieke rugklachten en een behandelde exacerbatie luchtweginfectie. Vervolgens heeft, in verband met de op de datum in geding nog steeds bestaande incontinentieklachten, een arbeidskundig onder-zoek plaatsgevonden. Op grond hiervan heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat appellante per 1 januari 2006 geschikt is voor haar eigen werk, aangezien dit haar belastbaarheid, zowel lichamelijk als psychisch, niet te boven gaat. Bij het bestreden besluit van 27 april 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 28 december 2005 ongegrond verklaard. 1.3. In het kader van de beroepsprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts A. Deitz in zijn rapport van 11 juli 2006 het eerder ingenomen standpunt nader toegelicht. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In (beroep en) hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de medische situatie volgens de verzekeringsarts in eerste instantie onduidelijk was, dat de urine-incontinentie niet psychisch is bepaald, dat de klachten zijn verergerd, dat appellante gezien haar psychische en lichamelijke beperkingen niet geschikt is voor het eigen werk en dat, vergeleken met de beperkingen die in 2003 zijn aangenomen, onvoldoende is gemotiveerd dat appellante per 1 januari 2006 (wel) haar eigen werk kan verrichten. 4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.2. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ongeschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. 4.3. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie van de huisarts en de uroloog onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat deze informatie door de (bezwaar)verzekeringsartsen is meegewogen bij hun oordeel. Hetgeen door appellante in beroep en hoger beroep is aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. In dit kader heeft de Raad overwogen dat bezwaarverzekeringsarts Deitz in zijn rapport voldoende gemotiveerd heeft aangegeven om welke reden(en) de stellingen van appellante hem geen aanleiding geven tot een wijziging van het eerder ingenomen standpunt. Daarbij wijst de Raad er op dat het werk van orderpicker lichamelijk en psychisch slechts licht belastend is. Voorts wijst de Raad er op dat stress-incontinentie betekent dat er incontinentie voor urine bestaat, wanneer de buik onder spanning wordt gezet, bijvoorbeeld bij diep bukken of zwaar tillen, maar dat dit in de functie van orderpicker niet voorkomt. Verder merkt de Raad op dat de beperkingen die in 2003 door de verzekeringsarts zijn aangenomen nagenoeg dezelfde zijn als die thans door de verzekeringsarts zijn aangenomen. Overigens heeft appellante in beroep noch in hoger beroep haar standpunt nader met medische gegevens onderbouwd. 4.4. Gelet op het onder 4.3 overwogene is appellante terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd. 4.5. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. BP